grieksch wijsgeer, geb. uit een adellijke en rijke familie te Agrigentum, omstreeks 490 v. C. Evenals zijn vader in 470 deel genomen had aan de verdrijving van den tyran Thrasydaeus, zoo bracht hij in 444 de aristocratie ten val, wees, voor staatkundige vrijheid bezield, de hem aangeboden koninklijke waardigheid van de hand en voerde een zuivere democratie in. Hij schijnt, met uitzondering van een uitstap naar Thurii, in zijn vaderland gebleven te zijn, totdat hij in hoogen ouderdom, toen zijne tegenpartij te Agrigentum aan het roer kwam, naar den Peloponnesus ging, waar hij in vrijwillige ballingschap zijn leven eindigde, in 430 v C. Uitstekend staatsman, natuurkundige, wijsgeer en redenaar, werd hij tevens als een bijzonder lieveling der góden, bij zijn leven voor een wonderdoener, na zijn dood voor een heros gehouden. De bewondering zijner vrienden en de haat zijner vijanden hebben de geschiedenis zijns levens en voornamelijk van zijn dood in moeielijk te ontwarren fabelen gehuld. Hij liet slechts dichterlijke werken na, die een overgang vormen van de mythische cosmogoniën tot eigen zelfstandige bespiegeling. Zijn hoofdwerk bevatte 2000 verzen in 3 boeken, waarvan het eerste de algemeene wetten van het zijn en de leer van het al behelsde, het tweede het ontstaan der afzonderlijke natuurwezens, het derde de vorming en ontwikkeling van den mensch, inzonderheid de leer der ziel behandelde Een ander werk (vermoedelijk 3000 verzen groot) vormt een soort van zedeleer en bevatte waarschijnlijk de leer der zielsverhuizing; verder stelde hij een geneeskundig leerdicht saam. E. schreef in ’t ionisch dialect, hij had een harden, stroeven stijl; uit talrijke fragmenten, in het licht fegeven door Karsten (Amsterdam 1838) en tein (Bonn 1852), spreekt nog eene beeldrijke en duistere wijze van voorstelling.
Gelijk Emp. de leerling van Anaxagoras, Parmenides, Pythagoras en a. geweest is, zoo schijnt hij getracht te hebben, de ionische physica, de eleatische metaphysica en de pythagoraeïsche leer der harmoniën te vereenigen. In zijne mythisch-poëtische ontwikkeling vinden wij de volgende hoofdstellingen: niets ontstaat en vergaat, worden en vergaan is slechts vermengen en weder oplossen der vermenging. Oorspronkelijk zijn er 4 elementen mythisch aldus geheeten: vuur, lucht (of ether), water en aarde, benevens twee vormende beginsels, antipathie of haat en sympathie of liefde. Door de kracht van de antipathie komt er beweging in de elementen, zij scheiden zich af; de sympathie echter vereenigt ze weder tot gedaanten, en door van gebrekkig verbonden vormen tot meer volmaakte samenstellingen op te klimmen, ontstaan de dieren, de hoogste trap is de mensch, de ziel staat als een vereeniging van alle elementen met alles in verbinding; zoo berust het ken- en denkvermogen op de zinnen. Toch verheft Emp. zich hierin ook tot iets hoogers, geestelijks, wanneer hij van een inwendige aantrekkingskracht van het gelijke tot het gelijke gewaagt, als hoogste beginsel in de afwisselende zegepraal der strijdige krachten. De zedekunde van Empedodes berust op een algemeene, eeuwige natuurwet, overal door lucht en hemel verspreid; daarmede wordt eene pythagoraeïsche oefeningsen onthoudingsleer verbonden, opdat de door misdrijven verontreinigde ziel door reiniging en zuivering gelouterd, weder in haar vorigen toestand zou geraken; daartoe diende ook de verhuizing der ziel door allerlei natuurwezens. Hier evenwel is het moeilijk in de dichterlijke inkleeding de eigenlijke kern te vinden. Nevens de ziel wmrden ook nog daemonen genoemd, die verbannen zijn en benevens de bovengenoemde góden ook nog die v/d volkseeredienst.