Gepubliceerd op 20-01-2021

Doetinchem

betekenis & definitie

Gem. in Gelderland (arrond. Arnhem, kanton Terborg), omgeven door de gemeenten Ambt-Doetinchem en Bergh, 367 bunder groot, meest kleigrond, wordt doorsneden door den Ouden Usel, die hier de Slingebeek opneemt; bevat de stad Doetinchem en eenige verspreide woningen, die het zg. Schependom uitmaken; 3930 inw.; kiesdistrict zie volgend artikel; personeele belasting klasse

De stad D, 31 km. o. van Arnhem, aan den rechteroever v d Ouden IJsel (waarover hier reeds in de 14de eeuw een brug lag, aan de spoorlijnen Zevenaar—D —Winterswijk en D —Ruurlo, en aan de tramlijn Gendringen—D. —Dieren—Velp, is zeer oud en in een giftbrief van het jaar 838, waarin haar naam Duetinghem wordt gespeld, het eerst vermeld gevonden; D. is over het geheel fraai gebouwd en doet op vele punten aan een groote stad denken; onder de openbare gebouwen verdienen vermelding bet stadhuis, de herv. kerk (in 1855 inwendig geheel vernieuwd), en de r.-kath. kerk; hoofdmiddelen van bestaan klein-industrie, winkelnering, en in de omgeving landbouw; er is een gymnasium; op 3/4 uur van D., in de gemeente Ambt-Doetinchem, het rijksopvoedingsgesticht voor jongens De Kruisberg. — D., dat in 1236 of 1237 van graaf Otto III stadsrechten kreeg werd in 1505 door Filips de Schoone vermeesterd, op Goeden Vrijdag 1527 door brand zwaar geteisterd, in 1572 en volgende jaren herhaaldelijk door de Staatschen onder den graaf van den Bergh en de Spanjaarden ingenomen en hernomen, ten slotte in 1600 door graaf Willem van Nassau in bezit genomen, in 1665 en 1666 door de Munsterschen en in Juni 1672 door de Franschen bezet; het had in de 18e (1754, 1764, 1784, 1800) en 19^ eeuw zwaar van overstroomingen te lijden.

< >