1) Atheensch veldheer, zoon van Alcisthenes, streed tegen de Aeoliürs en de Beotiërs, verdedigde Naupactus tegen den Spartaan Eurolochus, versloeg deze bij het amphilochische Argos en veroorzaakte tweedracht tusschen de Peleponnesiërs en hunne bondgenooten, door slechts aan de eersten vrijen aftocht toe te staan, keerde naar Athene terug en maakte zich in den zomer van (425) opnieuw verdienstelijk jegens de Atheners, door de inneming van Pylus in Messenië en het insluiten van de op het eiland Sphacteria gelande spartaansche hopliten, welke hij eindelijk ook noodzaakte zich over te geven. In den volgenden tijd hadden de ondernemingen van D. tegen Megara wel niet den gewenschten uitslag, doch de havenstad Nisaea werd toch behouden. Toen door de maatregelen van den Spartaan Gylippus de toestand der Atheners op Sicilië zeer bedenkelijk was geworden en Nicias om spoedige hulp verzocht, werd op het einde van 414 Eurymedon met eenige schepen vooruitgezonden, dien D. in de lente van 413 met eene vloot volgde. Zonder de schuld van I). mislukte echter de aanval der Atheners op Epipolae (een deel van Syracuse); D. stelde daarom aan Nicias voor, af te trekken, of ten minste het leger andere plaatsen te doen betrekken en de vloot in zee te laten steken. Doch Nicias kon zich hiermede niet vereenigen, het gunstige tijdstip voor den terugtocht ging ongebruikt voorbij en toen Nicias toch eindelijk de noodzaaklijkheid hiervan inzag, ging door zijne vernieuwde besluitloosheid eerst de vloot verloren, vervolgens leed ook het landleger de nederlaag, en Nicias en I). werden gevangen genomen en door de verbitterde Syracusers ter dood veroordeeld in Sept. 413. 1). onderscheidde zich door ondernemingszucht, maar ook door voorzichtig beleid; staatsman was hij echter niet en daarom gelukte het hem ook niet den oorlog met eenheid en naar een vast plan te voeren, daar hij in de volksvergadering geen invloed had.
2) Grieksch redenaar, geb. 383 v. C. in den attischen demos (gemeente) Paeania, als zoon van een gelijknamigen wapenfabrikant, verloor op 7-jarigen leeftijd zijn vader, waarop zijn vermogen in handen zijner voogden viel; hij kreeg van Isaeus les in de welsprekendheid, had echter met allerlei bezwaren, als met een zwak lichaamsgestel, een ernstig spraakgebrek enz. te kampen, kwam deze echter door volharding alle te boven, en begon in 364 zijn loopbaan met een pleitrede tegen zijn trouwelooze voogden, die hij tot teruggave van het nog voorhanden deel van zijn vermogen wist te doen veroordeelen; bij dit eerste proces maakte hij zich echter ook machtige vijanden, als Midias, die zelfs met geweld het huis van D. binnendrong, hem op allerlei wijze vervolgde en lastig viel, en zelfs in 354, toen D. bij de groote Dionysiën de choregie had op zich genomen, hem openlijk in den schouwburg mot vuistslagen mishandelde. Omstreeks 355 begon D. ook tegen Leptines en Androtion openlijk voor het volk op te treden. Door deze en andere redevoeringen had hij zich voor zijne groote politieke loopbaan voorbereid; sedert het optreden van Philippus van Macedonië hangt zijn leven met de geschiedenis van Athene op het nauwst tezamen. Sedert 358 v. Chr. had Philippus zich allengs meester gemaakt van de atheensche bezittingen in het n. van Griekenland, namelijk de steden Amphipolis, Pydna, Potidaea en Methone, en had de Atheners door allerlei kunstgrepen weten te misleiden en van daar te verwijderen. In zijne philippische redevoeringen, vestigde D. met klem de aandacht hierop. Doch de toestand van zaken destijds te Athene, de onverschilligheid dos volks, gemis van een veldheer die tegen Philippus was opgewassen, dit alles maakte dat zijne voorstellen meestal zonder gevolg bleven, vooral daar zijn aartsvijand Aeschines in elk opzicht als vriend der macedonische politiek en als vijand van D. optrad. Te vergeefs klaagde D. Aeschines aan van hoogverraad, omdat hij den vrede met Philippus, ten nadeele van Athene, trachtte tegen te werken (345); twee jaren later herhaalde hij zijne aanklacht. Toen de houding van Philippus steeds dreigender werd, zocht D. een algemeen verbond tegen den koning tot stand te brengen. Op zijn raad werd Phocion naar Euboea gezonden om de door Philippus aangestelde tyrannen te verdrijven. Eeu gouden kroon, die hem in 340 op de dionysiën geschonken werd, was het loon van 1)., aan wiens streven ook de volgende gelukkige krijgondernemingen tegen Perinthe en Byzantium moeten toegeschreven worden. Maar weldra dreigde nog grooter gevaar. Als gezant naar Delphi (340) had Aeschines den tweeden heiligen oorlog bewerkt, waarin Philippus zelfs tegen Athene oprukte. Doch D. bleef, te midden van den algemeen heerschenden schrik, kalm en moedig, spoorde van het spreekgestoelte tot bedaard overleg aan, bracht een verbond tusschen Athene en Thebe tot stand, en de Grieken overwonnen zelfs in twee gevechten. Maar eensklaps vernietigde de nederlaag bij Chaeronea in Augustus 338 al hunne hoop. Niettegenstaande de tegenwerking der macedonische partij werd aan D. de taak opgedragen, van staatswege de lijkrede te houden op hen die in den slag gesneuveld waren, en Ctesiphon deed zelfs het voorstel om voor zijne tot nu toe bewezene diensten en opofferingen aan D. een gouden kroon te schenken en dit bij de aanstaande groote dionysiën in het openbaar te doen plaats hebben. Aeschines, het hoofd der macedonische partij, verzette zich daartegen, doch nadat deze zaak 8 jaren lang vertraagd was, overwon D. eindelijk door zijne redevoering over den krans tegen die van Aeschines en Aeschines ging in ballingschap.
Na den dood van Philippus legde D. terstond weder den grondslag van een nieuw verbond tegen Macedonië, doch Alexander’s geduchte wraakoefening tegen Thebe verbrak terstond het verbond, en slechts door tussehenkomst en de omkooping van Demades gelukte het, de uitlevering van D. en Lycurgus te verhinderen. — Weldra vond de partijhaat gelegenheid om tegen D. op te treden. Toen Harpalus met de schatten van Alexander den G. te Athene kwam en door omkooping zijne voorstellen ingang, zichzelven aanhang zocht te verschaffen, kwam ook Demosthenes (zeer onverdiend) onder verdenking van door Harpalus omgekocht te zijn. Met niet betalen eener geldboete bracht hem in de gevangenis, waaruit hij ontsnapte; eensklaps verspreidt zich de tijding van den dood van Alexander — geheel Griekenland raakt in beweging. D. laat zijn stem weer hooren en de Grieken vereenigen zich op nieuw tegen Macedonië; de verdediger der vrijheid wordt op een trirome naar Athene teruggehaald en daar leestlijk ontvangen. Nadat echter Antipater en Üraterus spoedig de overwinning hadden behaald, werd D. met zijne vrienden aangeklaagd en op voorstel van Demades ter dood veroordeeld. D. was intusschen naar het eiland Calauria bij Troezen gevlucht en had aldaar de wijk genomen in den tempel van Poseidon, waar hij door vergift een einde aan zijn leven maakte, den 14 Oct. 322. Athene vereerde zijne nagedachtenis door een metalen standbeeld op Calauria.
Zoolang eerlijkheid van bedoeling en het handelen naar een vaste zedelijke overtuiging, meer dan de uitslag der pogingen, de maatstaf van beoordeeling zijn zullen, moet D. als mensch en staatsman onder de grootste en edelste mannen van alle tijden gerangschikt worden. Als redenaar verachtte hij alle overbodige praal, hij hield slechts de zaak zelve voor oogen, hij was geen redekunstenaar, maar een redenaar van wiens klemmende betoogen een vernietigende en tevens opbouwende kracht uitging. Duidelijke voorstelling van het onderwerp, logische ontwikkeling der denkbeelden, innige overtuiging zijn neergelegd in een taal die manlijk is en toch eenvoudig, ernstig en toch bevallig, bondig en toch vloeiend, lieflijk en toch indrukwekkend. De oudheid kende 65 redevoeringen van Demosthenes; onder de 61 die wij nog bezitten zijn ongetwijfeld eenige onecht.