nederlandsch historicus en letterkundige, geb. te Amsterdam 1774, ald. overl. 1853, studeerde in zijn geboorteplaats aan het athenaeum en ging daarna naar de hoogeschool te Leiden, vestigde zich als advokaat in eerstgenoemde stad en werd er in plaats van Wijttenbach tot hoogleeraar benoemd (1799), ook werd hem met Slingeland en Krayenhoff de organisatie van de „Volksmacht” opgedragen.
Als dichter maakte hij naam met: Aan de Polen, Warschau ontzet, Hollands duinzang; als historicus met zijn: Verdediging van Hannïbal, Beschouivingen en verdediging van het karakter van Cicero voornamelijk naar aanleiding zijner brieven, zijn voorlezingen: Over de Slaven, Wilten en Warnen, de vroegere bewoners dezer landen, Over de oude geschiedenis en taal dezer landen toegelicht uit de charters, en zijn Commentatio de Judaeorum origine damascena', als philoloog door zijn vertalingen van de Er ga Kai Hemerai (Werken en dagen) en de Theogonia van Hesiodus.