of Dahomé. Fransche bezitting, voorheen een negerrijk, in Noordwest-Afrika, strekt zich met zijn achterland uit tot 12° 50' N.B., grenst ten n w. aan Fransch-Soedan, ten o. aan Duitsch-Togoland, ten w. aan den Niger en aan Engelsch-Lagos en wordt ten z. door de golf van Guinea bespoeld; oppervl. van eigenlijk D. 369 000 km2. De bijna rechtlijnige kust is eentonig, laag en vlak, bezet met een reeks lagunen, die de kust op vele plaatsen van de landzijde ongenaakbaar maken; op eenige km. van het strand vangt een woudgebied aan, en de bodem begint terrasvormig op te loopen; (plateaux van Save, van Al-lada, van Abomey en der Mahis); de hoogplateaux in het gebied van de bronnen van den Niger zijn steenachtig en bezitten slechts een spaarzame vegetatie, waardoor zij een woestijnkarakter hebben. De rivieren v. D., aan haar oorsprong ware bergstroomen, hebben aan haar monding een tragen loop, hetgeen de sterke lagunevorming verklaart: de voornaamste zijn, gaande van het oosten naar het westen: de Ouèmé, die in haar bovenloop den naam Ofé draagt, de Ocpura (Okpara) en de Zou opneemt, de Coufo of Kouffo, die het meer Athéne vormt, en de Mono, wier bovenloop in de duitsche kolonie Togoland ligt. Het klimaat, aan de kust wegens de uitwasemingen der lagunen zeer ongezond, wordt echter dieper landwaarts geleidelijk minder schadelijk. De bevolking is zeer gemengd; de overhand hebben de krijgszuchtige Dahomeeërs of Fons; de Ejos of Watsjies, vroeger het hoofdelement, zijn zoo goed als uitgeroeid; hun taal (het ewesch, spraakkunstig bearbeid door Schlegel, Stuttgart, 1867), de hoofdtaal van D., volgens K. Müller aan de andere talen van de kust van Guinea verwant. De godsdienst is een weinig omslachtig fetichisme. Ten opzichte der producten verschilt OpperDahomey zeer van Neder-Dahomey; dit laatste, omvattende het land aan de kust ‘ tot aan Carnotville,is in hoofdzaak landbouwend en rijk aan allerlei voortbrengselen (olie, vruchten, caoutchouc, koffie, kolanoten, cocanoten); alle cultures worden echter nog geheel stelselloos en meest bedreven in den vorm van roofbouw, die overigens vruchtbare gronden binnenkort voor langen tijd uitput; in Opper-D heeft veeteelt de overhand (rundvee, paarden) en boven de kust worden door de bevolking groote hoeveelheden gerookte visch verhandeld met Lagos. De industrie, van weinig beteekenis nog, levert katoenen stoffen, aardewerk, ijzeren wapens, landbouwgereedschappen, plantaardige zijde, verfstoffen uit allerlei gewassen.
Aan het hoofd der kolonie staat een gouverneur, bijgestaan door een secretaris-generaal, die hem bij afwezigheid, ziekte als anderszins vervangt; administratief is D. verdeeld in twee gebieden: Opper-Dahomey (Haut-Dahomey) en Neder-Dahomey (BasDahomey); Neder-D. is onderverdeeld in de cercles Porto-Novo, Kotonou, Grand-Popo, Athiemé, Abomey-Allada (waartoe het koninkrijk Abomey behoort), en Zagnado-Savalou; de hoofdplaats van Neder-B., PortoNovo, is de hoofdmarkt der landbouwproductie van het gewest, Kotonou is een centrum van doorvoer; Grand-Popo heeft een visschersbevolking ; Ouidah is een belangrijk algemeen handelscentrum. Opper-Dahomey omvat de cercles Parakou, Zougou, Fada N’Gourma en Carimana.
Het onderwijs is geheel in handen der kath. zending, die te Ouidah haar hoofdzetel heeft. De rechtspraak geschiedt in eerste instantie door ambtenaren, administrateurs geheeten, het hof van appèl is te Saint-Louis in Senegal.
Wat het verkeer aangaat is er een goed onderhouden groote weg van Kotonou (Cotonou) aan de kust, over Carnotville, naar Nikki, in het noordoosten des lands, benevens verschillende wegen tusschen de dorpen enz. onderling. Een telegraaflijn sluit zich te Fada N’Gourma bij die van Soedan aan Met Frankrijk bestaat een geregelde veertiendaagsche stoombootdienst met de naburige engelsche koloniën een wekelijksche dienst. Hoofdstad in Abomey.
Geschiedenis
D. was vóór de 17de eeuw, voor Europa een onbeduidend land, ternauwernood bekend; de toenmalige hoofdplaats, het dorp Dahief, lag in de onmiddellijke nabijheid van Abomey, dat in den aanvang der 17de eeuw door een stamhoofd, Takoedoea, vermeesterd en tot hoofdstad van een nieuw rijk gemaakt werd, welk rijk zich door de verovering van Allada in 1724 en het kustland in 1772 belangrijk uitbreidde: Allada werd nu hoofdstad, Toen op het einde der 18de eeuw de slavenhandel van Afrika op Amerika zich gedurig uitbreidde, begon D. een steeds omvangrijker aandeel aan dezen handel te nemen; hierdoor kwam het in nadere betrekking tot het blanke ras. Weldra streden Portugeezen en Franschen om den voorrang; eerstgenoemden gaven den strijd eerst in 1887 op. Het protectoraatschap van Frankrijk werd geboren uit de verdragen van 1841, 1858, 1868 en 1878; toen de Franschen echter het bij deze verdragen bepaalde ten uitvoer begonnen te leggen en werk van hun protectoraat begonnen te maken, bood de koning v/h land, Éehanzin, opvolger v. Gle-Gle, verwoeden tegenstand, hetgeen de expeditie van kommandant Terrillon tengevolge had (1890); deze, kort maar bloedig, had het verdrag van 3 Oct. 1890 tot resultaat, waarbij Behanzin het beschermheerschap van Frankrijk over Porto-Novo en omgeving erkende. Weldra echter bleek, dat de vorst dit verdrag als een doode letter beschouwde, waarop kolonel Dodds van de marine-infanterie met een aanmerkelijke troepenmacht naar D. werd gezonden; genoemde kolonel arriveerde 28 Mei 1893 te Kotonou, besteedde eenige maanden aan voorbereidende maatregelen en begon den veldtocht in September van dat jaar; hij versloeg de Dahoineeërs op 19 September 1893 bij Dogma, 4 October bij Poguessa, 6 October bij Adégon; onder dagelijksche schermutselingen voortmarcheerende bereikte hij Cana, dat 6 Nov. werd genomen, en Abomey, dat 17 Nov. in zijn handen viel; hij ging daarop, het opperbevel overgevende aan kolonel Lambinet, voor korten tijd naar Frankrijk, keerde als generaal terug, en beëindigde den veldtocht met de gevangenneming van Behanzin, Jan. 1894; weinig later nam gouverneur Victor Ballot het bestuur over de kolonie over; deze breidde het gebied daarvan noordwaarts uit; door de expeditiën van Baud en Vermeersch kapitein Toutée, kommandant Decoeur, kreeg de bezitting haar tegenwoordigen omvang; in 1896—1897 werd tegelijkertijd een expeditie van uit Dahomey noordwaarts en van uit Fransch-Soedan zuidwaarts uitgezonden, om het nog tusschen gelegen land te veroveren en de grenzen beider koloniën te vereenigen; in een ander deel van het gebied bezette luitenant Bretonnet de streken van den Niger, terwijl kommandant RicourBorgu onderwierp. Onmiddellijk rezen toen grensgeschillen met Engeland en Duitschland; die met het laatste land werden geregeld bij verdrag van 23 Juli 1897, die met het eerste bij de fransch-engelsche conventie van 14 Juni 1898.