1) Provincie v/hr koninkr. Spanje, Nieuw-Castilië, grenst ten n. aan Guadalajara, ten o. aan Teruel en Valencia, ten z. aan Albacete, ten w. aan Toledo, beslaat een oppervlakte van 17193 km2., telt 245.000 inw. (voor 2/3 analphabeten), en is verdeeld in 8 districten; de bovenloop der rivier Jucar gaat midden door C.; bet is een door diepe dalen doorsneden hoogland, welks hoogste punten aan de oostgrens liggen, waar zich ook de tafelberg Muela de San Juan (1600 meter), de hoogste berg der prov., verheft; het gebergte in het oostelijk deel heet Serraniade Cuenca; het vormt een der woudrijkste gebieden van het geheele Pyreneesche schiereiland, terwijl de Tajo, de Jucar, de Cabriel en de Guadalaviar er haar oorsprong nemen; het bevat ook grootsche druipsteenvormingen.
2) Cuenca, hoofdstad der prov. C., 902 m. boven zeespiegel, tusschen de Jucar en de beek Huecar, waarover hier de in 1523 gebouwde, 114 m. lange en in het midden 42 meter hooge San-Pablobrug voert, is onregelmatig op een kalen rotsgrond gebouwd, is zetel eens bisschops, en heeft 9800 inw., ten deele nog overgebleven vestingmuren, een alcazar, steile, meest nauwe straten, vele kerken, een kathedraal, een bisschoppelijk seminarie, en een collegie; C. was voorh. beroemd om haar lakens, haar goudwerk en kunst, doch is thans een doodsch, vervallen stadje; 9 kml van C. bevindt zich La Ciudad Encantada (de hetooverde stad), waar zoetwaterkalk-afzetsels. wonderlijke druipsteenvormingen hebben doen ontstaan.
C. werd in 1177 door Alfonso van Castilië aan de Almohaden ontrukt; in 1183 werd naar hier de zetel van het bisdom Valeria verlegd; 15 Juli 1874 werd de stad door de karlisten bestormd en bijna geheel verwoest.