Vischfamilie van de orde der Kringschubbige ganoïden, Cyclolepidoti, bevattende ganoïden wier beenderen, bepaaldelijk die der vinstralen, hol zijn, gevolg van een slechts gedeeltelijke verbeening; de staartvin der meesten is homocerk, bij het geslacht Glyplolepis alleen heterocerk; de staartvin is op bijzondere wijze gebouwd; de wervelkolom namelijk zet zich in het midden voort en vormt een spits uitloopend aanhangsel, terwijl de stralen gedragen worden door tusschen-doornbeenderen, wat anders in den regel slechts bij de rug- en aarsvinnen het gevat is; sommigen (het geslacht Coelacanthus), hebben spitse, kegelvormige, andere (geslacht Undina) plaveiselvormige tanden; de soorten van het geslacht Phyllolepis hebben zeer groote schubben, tot van 15 centim. middellijn. De familie der G , die geen levende vertegenwoordigers meer telt, was het rijkst aan soorten in gronden van het devonische en het steenkooltijdperk en is met een steeds verminderend soortental blijven voortbestaan tot de krijtperiode.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk