grondlegger der homoeopathie (zie ald.), geb. 10 April 1755 te Meissen, ging tegen den zin zijns vaders, een porceleinschilder, te Leipzig in de geneeskunde studeeren, voorzag in zijn behoeften door het vertalen van engelsche en fransche geneeskundige en scheikundige, werken en ging later naar Weenen, vanwaar baron von Brückenthal hem als huisarts en bibliothecaris naar Hermannstadt medenam. Later voltooide hij te Erlangen zijn studiën en oefende op verschillende plaatsen de praktijk uit.
Te Gommeren bij Maagdenburg de betrekking van stadsgeneesheer (physicus) bekleedende, begon hij aan de juistheid van de grondprincipes der bestaande geneeskunde zoodanig te twijfelen, dat hij de praktijk vaarwel zeide om de scheikunde te beoefenen; hij begaf zich in 1784 naar Dresden en in 1789 naar Leipzig, waar hij onder de vertaling van Cullen’s Materia medica het denkbeeld van een nieuw geneeskundig stelsel opvatte. De verklaring n.l., welke Culten van de koortsdrijvende kracht van den kinabast gaf, bevredigde H. zoo weinig, dat hij, om proeven daarmede te nemen, zelf een tamelijk sterke dosis van dit middel innam, waardoor hij zich (gelijk hij beweert) een koude koorts op den hals haalde. Hij richtte te Georgenthal bij Gotha een inrichting ter genezing van krankzinnigen op, welke hij echter weldra weder ophief, deed in verschillende steden waarnemingen voor zijn nieuw systeem, dat hij, te Leipzig gevestigd, in zijn Organon der rationcllen Heilkunde (Dresd. 1810, 5de uitg. 1833) ontwikkelde. Hij kreeg veel toeloop; doch daar de middelen die hij voorschreef in de apotheken niet voorhanden waren en hij ze daarom zelf begon te bereiden, geraakte hij in allerlei moeilijkheden met de zich benadeeld achtende apothekers, en zoo werd hij 'overal waar hij zich vestigde spoedig verdreven; eindelijk zocht en vond hij een veilig onderkomen bij den hertog van Anhalt-Cöthen, die hem den titel van hofraad verleende. Hier bleef hij tot 1835, toen hij in het huwelijk trad met Mélanie d’Hervilly, met wie hij zich naar Parijs begaf, waar hij voor zijn geneeswijze een uitgebreideren werkkring vond en 2 Juli 1843 overl. Zijn weduwe zette de homoeopathische praktijk voort.
H. was een man van groote geestkracht en uitgebreide kennis; door zijn onvermoeide werkzaamheid is veel aan het licht gekomen, dat algemeene instemming gevonden heeft. Onder zijn schriften verdienen nog vermelding: Tleb. Ar senikv er gif tangen (1786), Geb. venerische Krankheiten (1788), Der Kaffee in seinen Wirkungen (1803), Fragmenta de virihus medicamentorum positïvis (2 dln. 1805), Reine Arzneimittellchre (6 dln., 3de dr. 1830—33), Die chronischen Krankheiten (5 dln., 2de dr. 1835— 39), Kleine med. Schriften, uitgeg. door Stapf (2 dln. 1829—34). In 1851 hebben de homoeopathische geneesheeren hem ter eere een standbeeld te Leipzig opgericht, in 1900 werd te Washington een prachtig monument voor hem onthuld; verder heeft hij te Parijs een grafmonument, mede in 1900 onthuld, op Père-Lachaise, werwaarts zijn gebeente van een ander parijsch kerkhof overgebracht is.