Groep van Mosdieren, Bryozoa, van de orde der Stelmatopoda, bevattende weekdieren besloten hetzij hoorn- of in kalkachtige gewoonlijk eironde, peervormige, zeldzamer meer verlengde cellen, waarvan de meestal zijdelings geplaatste ronde, halfronde of vierkante openingen, hetzij elk door een hoornachtige dekseltje of door een kringspier kunnen gesloten worden;
Bij vele soorten komen z.g. vogelkopjes (avicularia), eenigermate op een vogelsnavel gelijkende aanhangsels, voor, waarschijnlijk zooveel als grijporganen. De C. worden gewoonlijk naar de gedaante van den stok in kleinere groepen verdeeld. Bij het geslacht Radicellata is de stok struikvormig, of door hoornachtige uitloopers of wortels op andere voorwerpen bevestigd; anderen (geslacht Incrustatai vormen omkorstingen of zijn onmiddellijk met de cellen vestgegroeid; de stok kan uit leden bestaan, waarvan elk hetzij alleen aan een zijde met cellen bezet is (geslacht Catenicella Blainv. enz.), of niet twee of meer rijen van cellen (geslachten Celluiaria, Salieornavia enz.); in andere gevallen zijn de stokken ongeleed, buigzaam, bij het geslacht Plustra bladachtig; hij het geslacht Cellepora is de stok gevormd uit loodrecht saamgevoegde cellen met kalkwandeii; hij liet geslacht Eschara bestaat de takof bladachtige stok aan beide zijden uit cellen met desgelijks verkalkte, geheel onbuigzame wanden. Sommige soorten bezitten het vermogen om aan de oppervlakte der schelpen waaraan zij vastgehecht zijn, gaten of holten te doen ontstaan, hetgeen aan een oplossing door scheikundige werking moet worden toegeschreven. Op de kusten van "Nederland komen meerdere soorten van C. voor, als Cellularia avicularia, C. plumosa, C. reptans, Gemellarialoriculata, Cellepora pumicosa, salicornar lafarciminoides, Membraniporam em liranacea, Elustrafoliacea, lletepora cellulosa, enz.