Kamerrijk.
1) Arrondissement van het fransche departement Nord, 893 ƒ4 km.2; het omvat de 7 kantons Cambrai-Est (14 gem., 22,830 inw.), Cambray-Ouest (18 gem., 28,170 inw.), Carnières, Le Cateau, Clary, Marcoing en Solesmes, tezamen met 119 gemeenten en en 98,900 inw.
2) Hoofdstad van het arrond. en der kantons C., 50 km. van Lille, aan de Schelde, welke met een drietal armen door de stad stroomt; vestingplaats, met een citadel op het hoogste punt; zetel eens aartsbisschops, uitgebreide industrie, handel in vee en granen; kathedraal Notre-Dame, (gebouwd 1860-70), museum (doeken van beroemde meesters); 25250 inw. C., het oude Cameracum, was o/d Romeinen een der belangrijkste plaatsen van Gallië, en bezat toen een amphitheater, een waterleiding, vele paleizen enz.; het kwam in de vijfde eeuw in de macht der Franken, wier koning, Ragnachar, hier van 481 tot 509 resideerde; later vormde het met zijn omgeving het graafschap Cambrésis, hetwelk koning Hendrik I na het uitsterven van het gravengeslacht aan den bisschop van Cambrai in leen gaf, en dat tot in de 17de eeuw tot het Duitsche rijk behoorde, hoewel de diocese in het aartsbisdom Rouaan lag; bij den vrede van Nijmegen in 1679 kwam C. aan Frankrijk; te C. werden allerlei verdragen gesloten; bij den vrede van 5 Aug. 1529 tusschen Louise van Savoie uit naam haars zoons Frans I en Margaretha van Oostenrijk namens haar neef Karel V (vandaar paix des dames geheeten), deed Frans I afstand van zijn aanspraken op Vlaanderen, Artois en Napels, en kreeg hij het hertogdom Bourgondië terug