Aldus noemde Tacitus Noord Schotland benoorden de Firth van Clyde en de Firth van Forth, welks bewoners in 84 r.. Chr. tegen de Romeinen onder Julius Agricola een groote nederlaag leden; het land bleet niettemin onafhankelijk.
Tacitus ontleende deze benaming aan de Caledoniërs, een der vele stammen uit genoemde streek; nog in de 3de eeuw werden de Caledoniërs als een hoofdstam van het onafhankelijke noorden beschreven. Tacitus hield deze stam om den geweldigen lichaamsbouw en huidskleur zijner leden voor nakomelingen van een Germaansch menschenras. Vele hunner eigennamen doen echter vermoeden dat zij van keltischen oorsprong waren. In de vierde eeuw verschijnen de Caledoniërs nog als een hoofdbestanddeel der volkeren die herhaaldelijk invallen deden in het romeinsch gebied, en onder den algemeenen naain van Pieten werden saamgevat; sinds verdwijnt de naam Caledoniërs uit de geschiedenis.