of Cacteeën. Plantenfamilie van de groep der Dicotylen, met een duizendtal soorten (ongerekend de vele verscheidenheden), die allen in Amerika inheemsch zijn, waar zij ter weerszijden van den evenaar tot Chili eenerzijds en Canada anderszijds, hoofdzakelijk echter in Mexico, voorkomen; het zijn kruiden of heesters, wier stengels meest wanstallig verdikt zijn, uit een saprijk groen vleesch bestaan, een kogelronde, zuil- of blad vormige gedaante hebben en takken dra gen die dikwijls met elkander geleed zijn; bladen ontbreken in den regel geheel en in plaats van bladknoppen treft men regelmatig geplaatste met doornen van verschillenden vorm bezette, wratachtige verhevenheden aan; de fraaie regelmatige bloemen komen
op de plaats der takken, uit den vleezigen stengel te voorschijn, de kelk is gekleurd, bestaat uit talrijke bladen en is bovenstandig; de bloembladen gaan naar buiten langzamerhand in de kelkbladen over en zijn spiraalsgewijs gerangschikt; vruchtbeginsel onderstandig, 1-hokkig, en bevat 3 of meer pheripherische zaadlijsten; stijl enkelvoudig, lang, met verscheidene stempels; vrucht een gladde, of door de daarmee vergroeide kelkbladen, een doornige bes. Deze planten, die voornamelijk op dorre, rotsachtige plaatsen groeien en ook als potplanten gekweekt worden, zijn in vele opzichten nuttige gewassen; sommige leveren eetbare vruchten, anderen bruikbaar hout; de Opuntia-soorten zijn belangrijk als voedingsplant der scharlakenluis, die de cochenille levert Linnaeus vereenigde alle hem bekende soorten in het geslacht Cactus; later heeft men dit geslacht in meerdere geslachten, waarvan men er nu 13 optelt, gesplitst; de voornaamste zijn Mamillaria, Melocactus, Echinocactus, Cereus, Echinocereus, Echinopsis, Leuchtenbergia, Opuntia, Phyllocactus, Rhipsalis.