(gr. asbestos, onverbrandbaar). Algemeene naam van een aantal vezelige mineralen, die met hoornblende en augiet, en met serpentijn in betrekking staan.
Het eigenlijk A. kan als de vezelige verscheidenheid van hoornblende, waarmee het naar zijn chemische bestanddeelen overeenkomt,worden beschouwd. Het is doorschijnend, zijdeachtig glanzend, voelt vettig aan, en heeft een witachtige, lichtgroene, in het gele of grauwe spelende kleur. De verscheidenheid bekend onder de namen buigzame asbest, amianth, bergvlas, pluim-aluin (lat. alumen plumosum) bestaat uit zeer weeke en eenigszins veerkrachtige, los met elkander verbonden vezels, die nu eens kort dan weer langer dan 1 voet zijn, meestal evenwijdig loopen, gemakkelijk van elkander te scheiden, halfdoorschijnend en van eene groenachtig witte kleur zijn.Zelden gaat de kleur in het geelachtige, roodachtige of olijfgroene over. De amianth bezit paarlemoerglans, is week en zacht op het gevoel en heeft een soortel. gew. van 1,5 tot 2,3. Hij bestaat nit magnesia, kalk en kiezelaarde. Hij is onoplosbaar in zuren.
Hij ondergaat weinig verandering in het gewone ovenvuur, bij zeer hooge temperatuur smelt hij evenwel tot een wit email. Somtijds vindt men den amianth in haarvormige kristallen, meestal echter in kristallijne stukken, ingesloten in serpentijn. De voornaamste vindplaatsen zijn Corsika, Zwitserland, Tirol, Bohemen (bij Aussig) en Dauphiné. Men gebruikt den amianth somtijds voor vuurvaste weefsels, bijv. onverbrandbaar linnen, handschoenen voor scheikundigen enz., waartoe hij met vlas saamgesponnen wordt ; de draden van dit laatste verbrandt men daarna door zacht gloeien. In Corsika bezigt men hem als toevoegsel bij de pottebakkersaarde. Bovendien maakt men er in de scheikunde gebruik van. De langdradige zijdeachtig weeke verscheidenheid is de meest gezochte.