(Aquila Briss.) Vogelgeslacht van de Orde der Roofvogels, Raptatores, 1ste Onderorde, Dagroofvogels, Diurni, en van de fam. der Valkachtigen, Acdpitrini (of wel van de Orde der Stootvogels, Pelargornithes, lste Onderorde, Wurgvogels, Ciconiiformps, l^-e fam. Giervalkvogels, Gypofalconidae, 2de Onderfamilie, Buizerdachtigen, Buteonidae); in dit geslacht worden alle Landaréndsoorten vereenigd; in de vleugels is de vierde slagpen het langst; de middelmatig groote platte kop is bezet met lancetvormige spits eindigende veeren; snavel bij de spits sterk gekromd, aan den wortel recht, ongetand; washuid onbevederd; vleugels breed en afgerond, staart breed, aan den top recht afgesneden, teenen lang en van krachtige sterk gekromde klauwen voorzien; de kleur van het veerenbekleedsel is donkerbruin; het skelet is zeer krachtig gebouwd.
De meeste soorten bereiken een aanmerkelijke grootte, en hun kracht is verbazend; bij een heldere lucht stijgen zij op tot een buitengewone hoogte, daarbij den hevigsten tegenstand van de luchtstroomingen overwinnende; Raymond verhaalt dat toen hij den Mont-Perdu in de Pyreneeën had bestegen, hij geen ander levend wezen zag dan een arend, die met onbegrijpelijke snelheid tegen een geweldigen zuidwestenwind invloog. Hun vliegen heeft iets rustigs, verraadt een gevoel van zekerheid, en levert een heerlijk gezicht op. Om zich van den grond op te heffen, slaat hij de breede geweldige vleugels langzaam maar met kracht uit en stijgt op; op een zekere hoogte gekomen neemt hij richting en is spoedig uit het gezicht verdwenen, hoewel hij de vleugels slechts met lange tusschenpoozen uitslaat; tegen den wind in stijgt hij, met den wind voor daalt hij; bij het aanvallen van een levende prooi stort hij loodrecht en met duizelingwekkende snelheid neer. Zijn bewegingen op den grond zijn lomp en onbehagelijk; een prachtig gezicht is het hem rechtop op een boomtak te zien zitten. Zij zijn zeer ongezellig van aard doch het mannétje en het wijfje zijn zeer aan elkaar gehecht en leven paarsgewijze bijeen; binnen het gebied dat een paar als het hunne beschouwd dulden zij geen tweede paar; op het lijk vaneen groot dier vindt men er echter soms verscheidene bijeen, en ook gedurende den trek. Wat zijn voedsel betreft geeft de arend de voorkeur aan levende dieren, doch verslindt ook doode; slechts groote en krachtige zoogdieren en zeer behendige vogels zijn veilig voor hem. Hij verslindt zijn prooi geheel; het verslinden van veeren en haren is hem noodig.Het geslacht telt een 15-tal soorten; de grootste soort is Aquïla chrysaëtes (Falco chrysaelcs L. Aquila fulva Schleg.), de steenarend, waarvan een enkele maal een exemplaar in Nederland wordt gezien, doch die in de hooge bergstreken van Europa en Azië (Alpen, Atlas, Ural, Himalaya) en in Noord-Amerika inheemsch is; de wijfjes zijn iets grooter dan de mannetjes, die reeds een vlucht van meer dan 2 meter hebben; het wijfje legt 2 of 3 eieren, die ongeveer zoo groot zijn als een ganzenei, ruw van schaal, gespikkeld grijs van kleur; de jongen zijn bedekt met een dicht, wollig, wit dons; de broeitijd duurt vijf weken; jonge dieren zijn voor temming vatbaar; deze soort valt zelfs den mensch aan en is als een stoutmoedig roover zeer gevreesd.
Aquela imperialis. Bechst., de keizers- of koningsarend (zie illustr. Dl. I blz. 69) is kleiner dan de voorgaande soort; hij is ineengedrongen van bouw, de staart is kort, de vleugels zeer lang; hij heeft een vlucht van 2V2 meter; hij is ongeveer geheel bruin. Deze soort bewoont zuidelijk Europa en Azië en wordt tot in China gevonden.
Aquila naevia Briss. {Falco naevius Temm. Aquïla clanga Schleg)., de schreeuwarend, heeft een vlucht van 1¾ meter, kleur koffiebruin; deze soort wordt gevonden in noordelijk Duifschland, Polen, westelijk Rusland, Hongarije, Griekenland enz.; enkele malen dwaalt een exemplaar naar Nederland af; Juni 1896 werd een jonge schreeuwarend in Gelderland, bij Wehl, geschoten (Aves Neerlandicae). Aquila clanga Rall. bewoont oostelijk Europa, evenals de Bastaard- of Steppenarend {Aquila nipalensis.) De kleinste soort is de dwergarend, Aquïla pennata met een vlucht van ruim 1 meter; hij bewoont zuidwestelijk en zuidoostelijk Europa en wordt voorts over een groot deel van Azië gevonden. De havikarend, Aquila fasciata of. Spizaëtus Bonelli, broedt in zuidelijk Frankrijk, in Spanje, Portugal, zuidelijk Italië, Griekenland, Turkije, noordwestelijk Afrika en Indië. De wigst »art-arend {A. andax) bewoont Australië. De arend of adelaar speelt een belangrijke rol in de symboliek (zie Adelaar-symbolen).