Een der vijf peloponnesische nomen (provinciën) van het koninkrijk Griekenland, oppervlakte 4300 km2., 150.000 inw., hoofdstad Tripolitsa; de provincie is verdeeld in de vier eparcbiën (districten): Mantinea, Kynuria, Gortynia en Megalopolis. Bij de Ouden beslaat Arcadië het middendeel van den Peloponnesus en is het ten noorden begrensd door Achaie en Sicyonië, ten o. door Phliasië en Argolis, ten z. door Laconië en Messenië, ten w. door Elis.
Binnen de bergruggen breidt zich een landstreek uit die door talrijke vertakkingen en uitloopers van de grensgebergten in zeer van elkander verschillende deelen wordt gesplitst. De noordelijke rand van Arcadië bevat een van het o. naar het w. loopenden bergketen met den Cyllene (Ziria,) den Crathis (Hagis Barvara), den Cerunites en den Erymanthus (Olonus) als hoogste toppen. Een van bet n. naar het z. loopende keten, die tusschen Mantinea en Methydrium een hoogte van 2000 m. bereikt, en die evenwijdig loopt met bet oostelijk grensgebergte, deelt het in een open westelijk deel en een gesloten oostelijk deel, welk laatste door meerdere heuvelreeksen wordt doorsneden en een smalle hoogvlakte vormt, die in verscheidene afgesloten plateaux is gesplitst, op wier laagstgelegen punten het afstroomende water zich tot kleine meren verzamelt, die door onderaardsche kanalen oost- en westwaarts naar zee afwateren. De oostrand van A. wordt gevormd door de bergmassa’s van den Carneates, den Lyrceum, den Artemisium en den Parthenium, en verder door de uitloopers van den Parnon-keten van Laconië. De breedere westrand en geheel westelijk Arcadië is een eheel door in elkaar loopende berggroepen, ergen bedekt land, welks wateren of onmiddellijk in den Alpheus stroomen, of eerst in den Ladon, eene even waterrijke bijrivier. De westrand bestaat uit den Lampea (Astras) en het Pholoë-gebergte (Plateau van Lala.) Minder saamgesteld is de zuidelijke rand: tegen Messenië het nomische gebergte (Tetragi) enLycaeum (Diaphorti), tegen Laconië het lage noordelijke uiteinde van den Taygetus.
Op het Lycaem, 1450 meter hoog, bevond zich het hoofdheiligdom der Arcadiërs, waar de lycaeïsche spelen gevierd werden. De hoofdwegen, die naar de aangrenzende landen voerden, waren; die van Tegea naar Arthos, die van Mantinea naar dezelfde plaats, welke weg zich voorts in twee armen verdeelt, waarvan de eene noordwaarts van den Artemisium, de andere zuidwaarts loopt. Tusschen Arcadië en Achaje was eigenlijk maar één behoorlijke weg, de pas ten n. van Pheneus. In het w. en z. was de gemeenschap gemakkelijker. De vlakten zijn van geringe uitgestrektheid: de belangrijkste is die, waarin Tegea en Mantinea lagen. Voor het overige vindt men hier slechts smalle valleien of de bodems van ingesloten bassins, die wegens niet genoegzamen afloop van water in meren herschapen zijn.
Het land is rijk aan water. De hoofdstroom is de Alpheus met zijne bijrivieren. Bij Mantinea vloeit de Opliis. In het bassin van Stymphalus vormen onaanzienlijke beken het stymhalische meer (nu meer van Zaraka), waarvan et water onder Hadrianus door een waterleiding 12 mijlen lang naar Corinthe gevoerd werd. Hercules doodde aan dit meer de stymhalische vogels, waarvan nog heden ten dage e inboorlingen zouden gewagen. In de vallei van Pheneus storten zich de Aroanius en de Olbius uit.
Het meer van Phreia vult thans, tengevolge van verstopping der onderaardsche kanalen, deze geheele vlakte; de vroegere dam is geheel verdwenen. In het N. bevinden zich de bronnen der achaeïsche rivieren Buraecus en Crathis, in welke laatste de Styx valt, voor wiens vergiftig water bij de Ouden slechts de paardehoef ongevoelig is. Overeenkomstig de gesteldheid van het land, is ook het klimaat over het algemeen ruw; van de met sneeuw bedekte toppen der bergen waait een frissche bergwind; in de dalen is de lucht wegens de moerassen dikwijls vochtig en ongezond. De Arcadiërs (zie Arcas) noemen zich zelf Autochthonen, bij hen vestigden zich de Pelasgen; Lycaon, de zoon van Pelasgus, en diens 50 zonen werden gehouden voor de stichters van de meeste steden. De bewoners, die zich tegen den invloed der dorische volksverhuizing wisten te beveiligen, waren een krachtig, luidruchtig, vroolijk bergvolk, beminnaars van de muziek, doch zonder hooge verstandelijke ontwikkeling. Hunne aartsvaderlijke, eenvoudige zeden werden in vele herdersdichten en herderromans bezongen en verheerlijkt.
De vele kleine republieken leefden steeds in vijandschap, van daar hun staatkundige onbeduidendheid, tot dat zij in 369 v. Chr. door het stichten van Megalopolis eene, hoewel mislukte, proef namen tot eene krachtiger aaneensluiting. Later (232 v. Chr.) maakte A. deel uit van het Achaeïsch verbond en schonk dit zijn meest beroemden strateeg, Philopoemen. Tot de belangrijkste steden behooren: Mantinea, later Antogonea, Tegea, Alea, Pallantium, Stymphalus, Pheneus, Clitor, Cynaetha, Psophis, Orchomenus, Methydrium, Aliphera, Lycosyra, Phigalia, Megalopolis enz. Later deelde A. het lot van geheel Griekenland en werd een romeinsche. provincie. Verder maakte het deel uit van het grieksche keizerrijk, was na 1204 een bezitting der Venetiërs, en werd in 1470 door de Turken veroverd.