Bergketen die Italië in zijn geheele lengte doorloopt en die men beschouwen kan als een oostelijke voorzetting der West-Alpen, waarvan ze zijn gescheiden door den pas die van Savona naar het binnenland voert. Doorgaans wordt een verdeeling in Noord-, Centraal- en Zuid-Apennijnen aangenomen.
De Noord-Apennijnen loopen van den Col di Altare of di Cadibone, het punt waar de A. gerekend worden aan te vangen, in o.n.o. richting tot Genua en strijken van daar naar het o.z.o. Het eerste gedeelte draagt den naam van Ligurische Apennijnen (van de Bocchetta di Altare tot den pas La Cisa, 1041 m. hoog) met den Monte Bue 1803 m en den tunnel door de Colle di Giovi 472 m. hoog, waardoor de spoorlijn Alessandria-NoviGenua loopt; langs het oostelijk gedeelte der L. A. loopt daarmee evenwijdig en door het lengtedal der Vara ervan gescheiden, een bergketen die zich tot aan de Golf van Spezzia voortzet en door zijn rijkdom aan roodgeaderd zwart marmer en Lavagnaschiefer beroemd is. Het tweede gedeelte der Noord-Apennijnen draagt den naam van Toscaansche of Etruskische Apennijnen, en reikt van den pas La Cisa, 1041 m.; tot aan de Colle di Scheggia; uitloopers van dit gedeelte naderen op meerdere punten de Adriatische zee tot op korten afstand en de noordoostelijkste bereikt zelfs genoemde zee, bij Pesaro. De 1388 m. hooge passo del Abetone voert van Modena naar Lucca; door het oostelijk deel loopt de spoorbaan Bologna-Florence, met verscheidene tunnels. Door het lengtedafider Serchio van de Apennijnen gescheiden loopt evenwijdig ermee de keten der Apuanische Alpen, die zich voortzet tot aan de Ligurische zee. Tot de groep die door het dwarsdal der Reno in twee helften wordt gedeeld, behoort de hoogste top van de Noord-Apennijnen, de Monte Simone, 2165 m.: andere hooge toppen zijn de Monte Falterona, 1649., Prato Magno, 1580., Monte Comero, 1207 m.; tusschendeze en de evenwijdig loopende keten der Alpe di Catenaja (hoogste punt 1400 m.) loopt het zich naar het z. o. verbreedende Tiberdal.
De Centraal-Apennijnen strekken zich uit in zuid-oostelijke richting, dicht langs de oostkust, van de bronnen van de Arno tot aan die van de Volturno; men onderscheidt in deze afdeeling twee natuurlijke groepen, de Umbrische Apennijnen en de Abruzzen; de eerstgenoemde groep, de minst hooge, heeft toppen van 1700 m. (Monte Catria); als zuidelijk einde van dit gedeelte wordt de Monti-Sibillinigroep gerekend, die in den Monte di Pretara of Monte Vettore een hoogte van 2477 m. bereikt. Op dit punt vertakken zich de Umbrische A. in meerdere ketens, waardoor aldaar een hoogland wordt gevormd, dat in den Monte Terminilo, 2213 m., zijn hoogste punt bereikt. De middel-keten der U. A. wordt door meerdere dwarsdalen doorsneden, door een waarvan de spoorlijn van Ancona naar Rome en Florence loopt. Het hoogland der Abruzzen maakt het hoogste, meest woeste en ontoegankelijk deel van het geheele Apennijnenstelsel uit; het wordt gevormd door twee ketens, die zich bij de bronnen van de Volturno weer vereenigen, na zich uit de Umbrische A. te hebben losgemaakt; van deze twee ketens bereikt de eene, de oostelijke, in de Gran Sasso d’Italia-groep met den Monte Coma zijn hoogste punt, de andere, de westelijke, verheft zich tot bijna 2500 m.
De Zuid-Apennijnen, van de Volturno-Trignovallei tot de Golf van Tarente en de laagvlakte der Crati-rivier, dragen ook den naam van Napolitaansche Apennijnen en vormen een zeer verspreide, weinig gesloten massa van alleenstaande berggroepen en heuvelreeksen, die zich slechts hier en daar tot eenige aanzienlijke hoogte verheffen; in het noorden verheft zich de tot de Matese-groep behoorende Monte Miletto tot 2050 m. boven zeepeil; o.n.o. van Salerno bereikt de Monte Cervialto een hoogte van 1809 m., (hier verlaat een zijtak, rechthoekig op de algemeene lengteas staande, de hoofdmassa, in de richting van het Sorrento-schiereiland en bereikt in den Monte Sant-Angelo zijn laatste aanzienlijk^ verheffing). In de oostehjke voortzetting der Napolitaansche Apennijnen vindt men, op gelijken afstand van de Adriatische en de Tyrrheensche zee verwijderd, den uitgedoofden, 1400. hoogen vulkaan Monte Vulture, verder de Monte del Papa, 2000 m. en eindelijk de Serra di Dolcedorme, 2271 m. met de naburige Monte Pollino, 2248 m., waarna het Apennijnenstelsel met steile hellingen snel naar het laagland der Crati en naar de Golf van Tarente afdaalt, terwijl het naar het westen in het bergland, dat hettusschen de Golf van Salerno en de Golf van Policastro gelegen schiereiland beslaat en dat in het n. in den Monte Alburno 1741 m., in het z. in den Monte Cervati, 1900 m., zijn hoogste punten bereikt, en door de rivier Tanagro en de Val di Diano van de eigenlijke Apennijnen is gescheiden, eindigt. In noordelijk Apulië breidt zich nog ten oosten van het A-stelsel het heuvelland van Le Murgie (met den Monte-Caccia, 700 m.), uit, en langs de Adriatische Zee het Garganogebergte (met den Monte Calvo, 1055 m.), doch deze beide gebergten zijn meer als afzonderlijke groepen te beschouwen, evenals het verkeerdelijk dikwijls Calabrische Apennijnen genoemde Calabrische Gebergte. Het bergland tusschen de Apennijnen en de westkust draagt thans den algemeenen naam van Sub-Apennijnen. Zie voorts bij Italië en bij de afzonderlijke provinciën.