zevende president der Ver. Staten van N.-Amerika (1829—37), geb. 15 Maart 1767 te Waxhaw (Zuid-Carolina), van iersche afkomst, genoot in zijn jeugd slechts het allernoodigste onderwijs, kwam op 18-jarigen leeftijd op kantoor bij een advokaat, en werd 1786 tot de rechtspraktijk toegelaten, zonder dat hij bepaaldelijk had gestudeerd.
Toen de staat Tennessee in de Unie werd opgenomen, werd J. lid van de commissie die in opdracht kreeg een ontwerp van grondwet samen te stellen, weinig later vertegenwoordiger van den nieuwen staat in het Congres en in 1797 senator. Hij keerde echter weldra naar Tennessee terug, waar hij in 1797 opperrechter werd, maar onttrok zich na 6 jaren ook aan deze betrekking en wijdde zich op zijn hoeve bij Nashville aan den landbouw, tot in 1812, bij het uitbreken van den oorlog met Engeland, de staat Tennessee hem als generaal-majoor het opperbevel over zijn krijgsmacht opdroeg. Door het Congres met het bevel over de linietroepen bekleed, bracht hij in 1815 den Engelschen een beslissende nederlaag toe. In 1824 door de wetgevende vergadering van Tennessee tot president voorgedragen, slaagde hij eerst bij de volgende verkiezing en trad in Maart 1829 als president op. In 1832 werd hij ten tweeden male tot president verkozen. J. weigerde zijn goedkeuring te schenken aan de vernieuwing van het privilege der bank van de Ver.
Staten en had vele moeilijkheden met Zuid-Carolina over het tarief. In 1837 keerde hij naar zijn landgoed in Tennessee terug, waar hij 8 Juni 1845 overl. H. was een man van geringe ontwikkeling, doch van veel wilskracht. Hij beging tijdens zijn bestuur vele misslagen, doch eerlijkheid en ijver kunnen hem niet worden ontzegd. Hij heeft een bronzen standbeeld te Washington en een ruiterstandbeeld te Nieuw-Orleans.