(lat.; amuletum; grieksch: phylakterion) Algemeene benaming voor doorgaans van zekere teekens en inscripties voorziene voorwerpen, die gedragen werden — en soms nog worden bijv. door Mahomedanen — om den bezitter geluk aan te brengen en hem te beschermen tegen ziekten, booze machten, tooverij enz. Aan de meest verschillende en daaronder zeer vreemdsoortige zaken werd dit vermogen toegeschreven.
Wat de grondstof betreft, waren de meesten van eenig metaal of van steen; die der Egyptenaren vormden soms volledige halssnoeren en dienden tevens als. sieraad. Het gebruik van amuletten werd door sommigen onder de eerste Christenen van de Joden en Heidenen overgenomen, doch door de Kerkelijke overheden tegengegaan en in 366 of 367 op de synode te Laodicea plechtig als een misbruik veroordeeld, waardoor het geloof aan het amulet als een voorbehoedmiddel tegen allerlei kwaad evenwel niet geheel werd overwonnen; met de komst der Arabieren in Europa herleefde het gebruik eenigszins; in de middeleeuwen was de hoogst aangeschreven talisman de St. Helena-penning, toegeschreven aan de moeder van Constantijn.