nederl. diplomaat en geschiedschrijver, geb. 1606 te Amsterdam, begaf zich omstreeks 1627 naar Parijs, waar hij door den keurvorst van Brandenburg tot zijn resident benoemd werd, uit welke betrekking hij na eenige paren ontslagen werd, daar hij in ongenade viel bij den kardinaal Mazarin. Na een korte gevangenschap in de Bastille wegens staatkundige kuiperijen en het overbrieven van geheimen, keerde hij naar de Nederlanden terug en werd tot buitengewoon gezant van Polen en tot minister-resident van den hertog van Brunswijk-Luneburg benoemd.
Zijn hoofdwerk: liiètoire des Provinces unies des Pays-bas, depuis le parfait établissement de eet état par la paix de Munster, verscheen eerst lang na zijd dood, gedurende de tweede stadhouderlooze regeering, en nog slechts gedeeltelijk en met groote tusschenpoozen. In de 19e eeuw werd op verzoek van 't Hist. Genootschap te Utrecht het 1ste deel (1648—52), benevens een kort levensbericht, door L. Ed. Lenting, het 2de en 3de dl. (1652—68) door C. A.
Chais van Buren bewerkt. Hoewel in een hevigen anti-stadhouderlijken geest geschreven, behelst dit werk van een tijdgenoot en diplomaat vele belangrijke bijzonderheden. Na het herstel van het stadhouderschap', ^ in 1675, werd hij wegens geheime verstandhouding met Engeland gevangen gezet. Hij ontvluchtte in 1679 met behulp zijner dochter en overl. in 1682 te Celle.