(dienaar des Almachtigen, eigenlijk: El-Hadschi-Abd-el-Kader-Ulid-Mahiddin) geb. in 1807 in den omtrek van Mascara, uit een geachte priesterfamilie, die veel invloed had. Met zijn vader deed hij op achtjarigen leeftijd een pelgrimstocht naar Mekka; in 1827 bezocht hij Kaïro en Alexandrië en kwam daar voor het eerst in aanraking met de westersche beschaving.
Reeds vroeg toonde hij. sporen van een ongewonen aanleg en studeerde te Fez in verschilt wetenschappen. Zijn openbare loopbaan ving aan bij. de verovering van Algiers door de Franschen. Onmiddellijk riep hij alle stammen op tot den heiligen oorlog tegen de veroveraars en aan het hoofd van 10.000 man deed hij een inval in Oran, doch werd door generaal Boyer tot den terugtocht gedwongen; leverde vervolgens den Franschen bloedige veldslagen, op 3 Dec. 1833 en 6 Jan. 1834 en noodzaakte generaal Desmichels met hem in onderhandeliing te treden en een verdrag te sluiten. Hierop nam zijn macht verbazend toe; veie stammen riepen hem uit tot souverein. Kort daarop braken nieuwe vijandelijkheden tusschen hem en Frankrijk uit; de Franschen verloren den slag van Makta (28 Juni 1835) onder generaal Trézel; deze werd opgevolgd door Clauzel, die enkele voordeelen behaalde, welke later weer werden verloren, waarvan een voor A. nog voordeeliger verdrag dan dat met Dcsmichels het gevolg was en waarbij Frankrijk bijna geheel Algerië hem overliet; Abd-el-Kader werd toen uitgeroepen tot sultan; hij reorganiseerde het Algerijnsch gebied, verdeelde het in 8 provinciën en voerde allerlei verbeteringen in; daarenboven rekruteerde hij een staand leger van 10.000 man en stelde voor militaire deugden een ridderorde in; ook versterkte hij verschillende steden en maakte er vestingen van. Toen nu in 1839 de Fransche maarschalk Valée enkele artikelen van het Fransche verdrag voorstelde te wijzigen, weigerde A. zich met hem te verstaan, waarop Valée besloot met de wapenen zijn voorstel klem bij te zetten; A. riep toen oogenblikkelijk den heiligen oorlog uit, doch ditmaal was het krijgsgeluk aan de zijde der Franschen, die geheel Algerië bezetten en bij een laatste worsteling ook A. in handen kregen (1847).
Generaal Lamoricière, aan wien hij zich overgaf, beloofde hem toestemming om zich naar Alexandrië te begeven, maar het Fransche gouvernement achtte zich niet gehouden deze belofte na te komen; A. werd nu als krijgsgevangene naar Toulon gebracht, vandaar naar Pau en naar Amboise en ontving eerst in 1853 vergunning om zich in Syrië te vestigen, waar hij voorts leefde van een hem door het Fransche gouvernement toegekend jaargeld van 100.000 francs. Hij stierf te Damascus, 26 Mei 1883. Hij was geestdriftig en edelmoedig van karakter, vrij van oostersche zinnelijkheid, klein van gestalte, bleek van kleur, had groote blauwe oogen, en kenmerkte zich door grooten zin voor eenvoud in levenswijze. Hij heeft een religieus-wijsgeerig boek geschreven, dat door Dugat uit het Arab. in het Fransch is vertaald onder den titel Rappel a Vintelligent, avis a Vindifferent (Parijs 1858).Van zijn zonen namen enkelen van Frankrijk een pensioen aan; de overigen traden in Turkschen krijgsdienst. Literatuur: A., sa vie politique et militaire (Parijs 1863), Churchill, Life of A. (Lond. 1867), Pichon, A., 1807—83 (Parijs 1899).