Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

Gepubliceerd op 11-04-2022

weekend

betekenis & definitie

(zelfstandig naamwoord)

[alg.] weekeinde, weekeind

- Na een slepend saaie werkweek snakte de raamambtenaar naar een ontspannen weekeinde.
- De organisator van de popconcerten is blij dat er veel vraag is naar weekeindkaarten.