weekend
(zelfstandig naamwoord) [alg.] weekeinde, weekeind - Na een slepend saaie werkweek snakte de raamambtenaar naar een ontspannen weekeinde. - De organisator van de popconcerten is blij dat er veel vraag is naar weekeindkaarten.
Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)
(zelfstandig naamwoord) [alg.] weekeinde, weekeind - Na een slepend saaie werkweek snakte de raamambtenaar naar een ontspannen weekeinde. - De organisator van de popconcerten is blij dat er veel vraag is naar weekeindkaarten.
Wiktionary (2019)
weekend - Zelfstandignaamwoord 1. (tijdrekening) de periode van vrijdagavond tot en met zondagnacht Woordherkomst Van het Engelse #Engels|weekend. Synoniemen weekeinde, weekwisseling
Muiswerk Educatief (2017)
weekend - onbekend woordtype uitspraak: wiek-end 1. periode aan het eind van de week, zaterdag en zondag ♢ in het weekend heb ik tijd om uit te slapen Onbekend woordtype: wiek-end Synoniemen weekeinde
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: