(zelfstandig naamwoord)
[alg.] oefenen, oefening, africhting
- Pas na lang oefenen was hij zo vingervlug dat hij deze goocheltrucjes helemaal beheerste.
- De africhting van circusvarkens schijnt snel te gaan, omdat varkens zeer intelligent zijn.
[onderw.] opleiding; bijscholing, scholing
- Na een korte opleiding tot opleider was hijzelf opleidendinggevende die onopgeleiden kon opleiden.
- Warom me baas mijn voor bijscholing naar un curzus hep gestuurt om me Nederlands te verbetere, is mijn un raatsel.