Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

Gepubliceerd op 11-04-2022

trainer

betekenis & definitie

(zelfstandig naamwoord)

[alg.] oefenmeester; cursusleider, opleider, docent, scholer

- Alweer is er een oefenmeester op me-too-gronden buitenspel gezet.
- Deze cursus zou gegeven worden door een uiterst ervaren docent ...

[dieren] africhter

- De africhter leerde de filmhond alle kunstjes voor zijn rol.

[sport] oefentoestel

- De zoutwaterroeiploeg die twee weken in quarantaine moest doorbrengen in het luxueuze hotel, beschikte over slechts één oefentoestel!

[luchtv] vluchtsimulator, vluchtnabootser

- Piloten moeten geregeld in de vluchtsimulator laten zien dat ze het vliegen nog in de vingers hebben.

< >