Prononceeren - (prononceerde, heeft geprononceerd), uitspreken; beslissen;
— sterk doen uitkomen; een geprononceerde tongval, die de woorden scherp doet klinken;
— eene geprononceerde meening had hij, eene scherp omlijnde meening;
— eene geprononceerde meerderheid, eene beslissende, sterk uitkomende meerderheid.