Ophemelen (hemelde op, heeft opgehemeld), (gew.) reinigen, schoonmaken, zuiveren;
— (gew.) opruimen, in orde brengen, schikken; opsieren; (w. g.) met iets opgehemeld zijn, bijzonder ingenomen, zeer in zijn schik;
— iem., iets ophemelen, hemelhoog verheffen, uitbundig, overdreven prijzen. OPHEMELING, v. (-en).