(omperkte, heeft omperkt), (w. g.) met een perk omsluiten, van de belendende ruimte afscheiden door middel van iets dat den toegang verhindert, als eene schutting, omheining enz.; hij heeft hei terrein laten omperken; voor de hooge gasten wordt een gedeelte van het terrein omperkt; dichterlijke versterking van het gewone beperken; dit volk is met geen kloosters te omperken. OMPERKING, v. het omperken;
— (mv. -en), schutting, omheining, bij uitbreiding ook de ruimte daarbinnen : binnen de omperking stond eene tribune.