omliggen, (lag om, heeft omgelegen), (van de snede van een mes enz.) zijwaarts omgebogen en daardoor min of meer stomp zijn : de snede van het scheermes ligt om;
— op den grond of elders nederliggen, na omgevallen te zijn : daar ligt de vaas al om; de wagen heeft omgelegen en de menschen hebben zich nogal bezeerd;
— (van liggende pers.) gaan omliggen, onderling van ligging verwisselen: de zieke ligt niet goed zoo, hij moet gaan omliggen, anders gaan liggen;
— ga wat omliggen, schuif wat op zijde, ik heb te weinig ruimte.