omhullen, (omhulde, heeft omhuld), aan alle kanten bedekken, voor het oog verbergen : zij wierp den mantel, die haar omhulde, naar achteren; een harde bast omhult de pit;
— (fig.) als een sluier omgeven en voor het oog bedekken : eene stofwolk omhulde hen; een ondoordringbare nacht omhult het schrikkelijk geheim;
— als met een stralenkrans omgeven, omschijnen : van waar die luister, die der vaderen hoofd omhulde ?;
— zich met iets omhullen, zich daarmede bedekken, omkleeden. OMHULLING, v. het omhullen;
— (mv. -en), dat wat omhult.