KONINGSSCHEPTER, m. (-s), een van de kenteekenen der koninklijke waardigheid;
...SCHOT, o. (-en), een schot, waardoor men schutterkoning wordt;
...SLANG, v. (-en), boa-constrictor;
...SNOEK, m. (-en), (nat. hist.);
...SPEL, o. het schaakspel; knuppelspel;
...STAF, m. (...staven), koningsschepter;
...STUK, o. (-ken), (waterbouwk.) een stuk hout, dat loodrecht op het midden van den slagbalk wordt gezet en naar buiten uitsteekt; ook kopstuk geheeten;
...TIJGER, m. (-s), (nat. hist.) groote gestreepte Aziatische tijger (felis tigris);
...TITEL, m.;
...TROON, m. (...tronen);
...VAREN, v. (plantk.) hooge varensoort, waarvan de sporenkapsels alleen aan het bovenste deel der bladen tot een tros vereenigd zijn (osmunda); inz. de pluimvaren (osmunda regalis).