INSTEKEN, (stak in, heeft ingestoken), iets ergens in steken : boomen insteken, ze inzetten, planten;
— bij het breien de naald in eene vorige steek steken;
— (eene pen) in de inkt doopen; een draad insteken, in het oog eener naald;
— een boek insteken, innaaien ;
— (zeew.) de kabels insteken (in een ankerring);
— (gew.) elkaar insteken, gearmd loopen;
— (fig.) (w.g.) iem. iets insteken, ingeven, influisteren, op de gedachte brengen, tot iets overhalen : dat hebt gij hem weer ingestoken;
— (gew.) iets in eene verkooping steken: ingestoken goed;
— (Zuidn.) uitgeven, kosten maken voor iets: mijn dochter trouwt binnenkort, dan moet ik veel insteken;
— veengrond insteken, aanvangen te vervenen;
— een rif insteken, een rif in het zeil steken;
— boter insteken, inleggen voor den winter;
— (Zuidn.) aanvangen, beginnen. INSTEKING, v. (-en).