GRAMMATICA, v. (-’s), spraakkunst, spraakleer.
GRAMMATICAAL, bn. bw. de spraakleer betreffende hij schrijft grammaticaal, overeenkomstig de taalregelen;
— (muz.) grammaticaal accent, het accent van het woord.
GRAMMATICUS, m. (...ei), spraakkunstschrijver of -geleerde.