GLUIP, v. (-en), (gew.) reet, spleet, nauwe opening: de deur staat op eene gluip, op een kier;
— (w. g.) ter gluip, tergluips, tersluiks zij keek ter gluip naar hem.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: