AFMENNEN, (mende af, heeft afgemend), (w. g.) laad geene te zware vrachten op uw wagen, ge zoudt de paarden afmennen, door mennen afmatten;
— een paard afmennen, zoo hard aan den toom laten loopen, dat het afgemat is;
— (zegsw.) hij is wel gewillig, maar laat zich niet afmennen, niet voortzweepen. AFMENNER, m. (-s).