ABSENT, bn. afwezig; (fig.) verstrooid van gedachten;
— zich absent melden; de absenten aanteekenen. de namen der afwezigen aanteekenen;
— de absenten ophalen, (in de school) in de verschillende klassen vragen welke leerlingen afwezig zijn.
ABSENTENLIJST, v. (-en), lijst waarop de absenten aangeteekend worden, inz. absente leerlingen.