Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zevenslaper

betekenis & definitie

mn. (-s),

1. relmuis (Glis glis), die een winterslaap houdt;
2. de Zevenslapers, zeven broeders van Ephese, die volgens de overlevering gedurende de vervolging der Christenen onder keizer Decius in het jaar 35 in een hol in slaap vielen en 155 jaar later onder keizer Theodosius weer ontwaakten; vand. voor iem. die van lang slapen houdt.

< >