m. (-s),
1. kapel, schubvleugelig insect: de Vlinders (Lepidoptera) vormen een der grootste orden der insecten; de larve van de vlinder heet rups ; bonte vlinders; — zinnebeeld der onsterfelijkheid; 2. (fig.) ongestadig, veranderlijk mens (inz. in de liefde);
3.wat de gedaante heeft van een vlinder, o.a. als ben. voor zekere platte, fijne wittebroodjes.
VLINDERTJE, o. (-s).