Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vent, man

betekenis & definitie

m. (-en ; het mv. wordt bijna alleen in Z.Nederl. gebezigd), kerel, man, met allerlei gevoelsnuances gebezigd (geringschattend, gemeenzaam, soms bewonderend) : ik stoor mij aan die vent niet; het is een lijs van een vent; een brave, goede, beste, ferme, knappe, flinke, slimme, gemene, lelijke vent; wees een vent! wees flink : (volkst.) man, echtgenoot; (Zuidn.) vrijer ; verloofde ; als vriendelijke aanspraak tot kinderen (jongens): scheelt er wat aan, vent! — ook tot de echtgenoot: manlief. VENTJE, o. (-s), zie ald.

< >