(waaide, woei toe, heeft en is toegewaaid),
1. (overg.) door een luchtverplaatsing toevoeren: de lichte nachtlucht die mij frisse landgeuren toewoei; iem. wind, koelte toewaaien, met een waaier;
2. (onoverg.) waaiende ergens naar toe komen: liefelijke geuren waaiden ons toe; een echo van geluiden, die haar van elders toewaaien;
3. (vandaar) zonder inspanning ten deel vallen, aanwaaien: het waait je zo maar niet toe, je krijgt het niet zonder moeite, zonder inspanning;
4. (overg.) (ongewoon) waaiende sluiten: de wind waait de deur toe;
5. (onoverg.) door de kracht of zuiging van een luchtstroom dichtgaan: de deur waaide toe;
6. (onoverg.) (van kuilen, openingen enz.) door aangewaaide stoffen gevuld, verstopt, versperd raken: de spleten zijn door de wind (met sneeuw) toegewaaid; het kanaal is toegewaaid (met zand).