(stamelde, heeft gestameld),
1. (onoverg.) gebrekkig spreken, bestaande in het niet goed (kunnen) uitspreken van sommige klanken: het r-stamelen; liefkind stamelt nog;
2. (overg.) gebrekkig sprekend uitbrengen: het kind stamelt reeds een paar woorden;
3. (onoverg.) niet behoorlijk uit zijn woorden (kunnen) komen als gevolg van verwarring of verlegenheid : hij stamelt reeds wanneer je hem aankijkt;
4. (overg.) niet behoorlijk (kunnen) uitbrengen door oorzaak van verwarring of verlegenheid : woorden van dank stamelen;
5. (zich) slechts in zwakke klanken of bewoordingen (kunnen) uiten wegens onmacht: een stamelend lied; (overg.) uw lof, o God, stamelen wij in ons lied.