(snerkte, heeft gesnerkt),
1. (onoverg.) sissend, knetteren (bij het braden in de pan): de boter snerkt in de pan; ook in toepass. op andere derg. geluiden, o.a. van een (natte) tabakspijp waaraan met kracht getrokken wordt;
2. (overg.) even in gesmolten boter enz. braden : een hoen snerken ; — spek snerken, even in de pan bakken ;
3. (gew.) schrijnen.