(drukte samen, heeft samengedrukt),
1. tegen of vast op elkaar drukken: de handen, de lippen samendrukken;
2. de delen van een lichaam dichter in elkaar drukken, zodat het een kleiner volume inneemt: de gassen laten zich sterk samendrukken ; een spons samendrukken; — het verl. deelw. als bn. : dieren met samengedrukte staart, minder breed dan hoog; (plantk.) samengedrukte stengel;
3. bij elkaar drukken : tekst en vertaling samendrukken;
4. door drukken aan elkaar vastmaken.