(prepareerde, heeft geprepareerd), (<Fr.),
1. voorbereiden : iem. voor een examen prepareren; zich voor zijn lessen prepareren;
2. door bestudering voorbereiden: drie oden van Horatius prepareren, om ze vlot, voor de leraar te kunnen vertalen;
3. klaarmaken, toebereiden: het prepareren van rijst.
Zie verder Praepareren.