Werkwoorden vervoegen
prepareren
Tegenwoordige tijd prepareren
Ik prepareer
Jij prepareert
prepareer jij?
U prepareert
Hij/Zij/Het prepareert
Wij prepareren
Jullie prepareren
Zij prepareren
Verleden tijd van prepareren
Ik prepareerde
Jij/U prepareerde
Hij/Zij/Het prepareerde
Wij prepareerden
Jullie prepareerden
Zij prepareerden
Voltooid deelwoord van prepareren
geprepareerd
Tegenwoordig deelwoord van prepareren
preparerend