(<Fr.), o. (...celen),
1. afgedeeld stuk land: de boeren verhuren een gedeelte van hun land in losse percelen; de verhuring vindt bij percelen plaats;
2. stuk onroerend goed, inz. met betr. tot huizen: pand, gebouw: een duur perceel;
3. kaveling, gedeelte: een werk in percelen aanbesteden;
4. persoon: dat is een raar, een naar, een vreemd perceel; het is een zwak perceeltje, een zwak kindje.