I. (keek over, heeft overgekeken),
1. over iets heen kijken: de buren kunnen niet overkijken, de muur is te hoog;
2. nog eens bekijken, nazien: hij keek de lijst over en zag dat er verscheidene namen vergeten waren;
II. (overkeek, heeft overkeken), overzien, zo ver de uitgestrektheid reikt de blikken laten gaan: van deze hoogte kan men de ganse vlakte overkijken.