bn. bw. (-Ier, -st),
1. een onaangenaam gevoel van koude (maar niet intens) gevend: het zeil is kil aan de blote voet; het kille water; de kille zerk; — vaak met de gedachte aan: de natuurlijke warmte ontberend: het kille voorhoofd (van een dode); de kille hand des doods ; —dat voelt kil aan, geeft een kil gevoel bij het aanraken ; (fig.) ik werd er kil van, dat deed mij huiveren ; (meton.) een kille huivering; — (van de atmosfeer en van ruimten) op onaangename wijze koud, al of niet ook vochtig, vaak bepaaldelijk : onverwarmd of zonloos : het is in die kamer te kil om er te zitten ; een kille kelder ; kil weer ; het kille graf (vast epitheton); (Barg.) kille Kobus, de Dood;
2. (oneig. en fig.) een kil vertrek, zonder „warme” kleuren, ongezellig en kaal; — van begrippen, van het gemoed en uitingen daarvan: zonder warmte van gevoel: kille onverschilligheid; een kille lach; de kille maatschappij, vand. in studententaal de kille genoemd.