Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie Z
- Zonnig
- Zonnigheid
- Zonplant
- Zonsafstand
- Zonsazimuth
- Zonsdeclinatie
- Zonseffening
- Zonshoogte
- Zonsondergang
- Zonsparallaxis
- Zonsverduistering
- Zonvloed
- Zonvormig
- Zonzoeten
- Zoog kalf
- Zoogbroeder
- Zoogdier
- Zoogdistel
- Zoogdochter
- Zoogenten
- Zoögeografie
- Zoogkind
- Zooglam
- Zoögrafie
- Zoogster
- Zoogvrouw
- Zoogzuster
- Zooi
- Zooion politikon
- Zool
- Zoolgangers
- Zoolhoorn
- Zoolkussen
- Zoolleder
- Zoolnaad
- Zoölogie
- Zoöloog
- Zoolriem
- Zoolspier
- Zoom
- Zoomband
- Zoomgaren
- Zoomkatoen
- Zoomlint
- Zoommachine
- Zoomnaad
- Zoomsteek
- Zoomstreep
- Zoomtouw
- Zoomwerk
- Zoon
- Zoonlief
- Zoonschap
- Zoonsdochter
- Zoonskind
- Zoonsvrouw
- Zoonszoon
- Zoontje
- Zoöphaag
- Zoöphiel
- Zoöphiet
- Zoopje
- Zoopjesman
- Zoor
- Zoorheid
- Zoötechniek
- Zootje
- Zoötomie
- Zoötotomisch
- Zoper
- Zoresijzer
- Zorg
- Zorgachtig
- Zorgband
- Zorgbarend
- Zorgdijk
- Zorgdragend
- Zorgeloos
- Zorgeloosheid
- Zorgen, werkwoord
- Zorgenkind
- Zorger
- Zorggras
- Zorgketting
- Zorglijk
- Zorglijkheid
- Zorglijn
- Zorgstoel
- Zorgvol
- Zorgvuldig
- Zorgvuldigheid
- Zorgwekkend
- Zorgwekkendheid
- Zorgzaad
- Zorgzaam
- Zorgzaamheid
- Zorrillo
- Zosimus
- Zoster
- Zot
