Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie N
- Neushoorn, neushoren
- Neushoornkever
- Neushoornvogel
- Neusijzer
- Neusje
- Neusklank
- Neusknijper
- Neuskouter
- Neusleer
- Neuslengte
- Neuslijn
- Neuslijst
- Neusnijper
- Neuspoliep
- Neuspraam
- Neuspranger
- Neuspulker
- Neusregister
- Neusriem
- Neusring
- Neusrug
- Neusschaaf
- Neusschelp
- Neusslijmvlies
- Neusspiegel
- Neusspuitje
- Neusstem
- Neusstuk
- Neustoon
- Neustussenschot
- Neusverband
- Neusverkoudheid
- Neusvis
- Neusvleugel
- Neusvogel
- Neuswarmertje
- Neuswijs
- Neuswijsheid
- Neuswortel
- Neut
- Neut(e)
- Neutel
- Neutje
- Neutjesschelp
- Neutraal
- Neutralisatie
- Neutraliseren
- Neutralisering
- Neutraliteit
- Neutraliteitspolitiek
- Neutraliteitsverklaring
- Neutrius generis
- Neutron
- Neutrum
- Neuzelaar
- Neuzelen
- Neuzelwerk
- Neuzen
- Nevel
- Nevelachtig
- Nevelachtigheid
- Nevelbank
- Nevelbeeld
- Nevelbom
- Nevelboog
- Neveldamp
- Nevelen
- Nevelgordijn
- Nevelhypothese
- Nevelig
- Neveligheid
- Neveling
- Nevelkap
- Nevelkar
- Nevelkleed
- Nevelmassa
- Nevelscherm
- Nevelsteen
- Nevelster
- Nevelvlek
- Nevelvorming
- Nevelwolk
- Nevelzuur
- Nevelzwam
- Neven
- Neven, (voorzetsel)
- Nevengeschikt
- Nevengesteente
- Nevenhoek
- Nevenkamer
- Nevenman
- Nevens
- Nevenschikkend
- Nevenschikking
- Nevensgaand
- Nevensluiting
- Nevenstaand
- Nevenvertrek
- Nevenzaal
- Never in the field of human conflict was so much owed by so many to so few