Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie D
- Doolweg
- Doolwortel
- Doom
- Doon
- Doop
- Doopakte
- Doopattest
- Doopattestatie
- Doopbaars
- Doopbediening
- Doopbekken
- Doopbelofte
- Doopbeurt
- Doopbewijs
- Doopboek
- Doopborgen
- Doopbriefje
- Doopcedel
- Doopdag
- Doopdeken
- Doopfeest
- Doopformulier
- Doopgelofte
- Doopgetuige
- Doopgoed
- Doopheffer
- Doophefster
- Doopheilige
- Doophek
- Doophekje
- Doophemd
- Doophuis
- Doopjurk
- Doopkaars
- Doopkan
- Doopkapel
- Doopkelk
- Doopkind
- Doopkleed
- Doopkussen
- Doopleerling
- Dooplid
- Doopmaal
- Doopmantel
- Doopmoeder
- Doopmutsje
- Doopnaam
- Doopplechtigheid
- Doopprentje
- Dooprede
- Doopregister
- Doopsel
- Doopsgezind
- Doopsluier
- Doopsneetje
- Doopster
- Doopsuiker
- Doopvader
- Doopverbond
- Doopvis
- Doopvont
- Doopwater
- Door
- Door stevenen
- Door stoven
- Doorademeien
- Doorademing
- Dooraderen
- Doorbakken
- Doorbarsten
- Doorbenen
- Doorbeuzelen
- Doorbieden
- Doorbijten
- Doorbitterd
- Doorblaasklep
- Doorblaaskraan
- Doorblad
- Doorbladeren
- Doorbladering
- Doorblazen
- Doorbliksemen
- Doorblinken
- Doorbloeden
- Doorbloeien
- Doorbloeier
- Doorblokken
- Doorbomen
- Doorboren
- Doorboring
- Doorbouwen
- Doorbraaf
- Doorbraak
- Doorbraden
- Doorbranden
- Doorbrassen
- Doorbreekbaar
- Doorbreken
- Doorbreking
- Doorbrengen